Volgens een verslag van de Raad van Bestuur van de Stedelijke Musea dd. 27 september heeft de voorzitter (Egide Van Hoonacker) een bod gedaan bij het veilingshuis Van De Wiele (Brugge) voor de aankoop van een boekentas. 2.900 euro plus 23 procent kosten. En aangekocht.
Die veiling ging evenwel pas door op 7 oktober.
Dus lezen we in het verslag van de Raad van Bestuur dd. 25 oktober nogmaals letterlijk hetzelfde. Tas gekocht.
De acquisitiepolitiek van de Musea (Broel, Groeninge) is ondoorgrondelijk. En de criteria voor de collectievorming ook. (Voor schilderijen en sculpturen en zo zou het moeten gaan om streekgenoten.)
Maar eerst nog iets over de boekentas.
Het is er een in rood leder met zilveren slot. Van niemand minder dan Jacob (Jacques) Goethals-Vercruyse. Dat is de bibliofiel (1759-1838) die bij testament aan Stad ca. 12.000 boeken en ca. 600 handschriften heeft geschonken. Ga maar kijken in de bewaarbibliotheek. Motivering van de aankoop: hij zou als historicus een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedschrijving van de Guldenporenslag.
Dan kunnen we nog veel van die tassen kopen, vooral van hedendaagse echte historici die de mythes rond de Guldensporenslag hebben ontmaskerd. En dan vooral hopen dat die tassen authentiek zijn.
De boekentas van Goethals is bedoeld voor het nieuwe Museum 1302. Dat museum heeft het juridisch statuut van een vzw, met eigen bestuur. Maar aankopen worden blijkbaar nog altijd gedaan binnen het bestuur van het Broel- en Groeningemuseum van mevrouw Isabelle De Jaegere.
In april heeft dit bestuur zich bezonnen over de mogelijke aankopen van drie maliënkolders. Uiteindelijk is de keuze gevallen op de duurste, te koop in Londen. Vraagpijs: 35.000 euro min 20 procent. Waarom min 20? Soms is het plus 23.
Die kolder zal dan wel de historisch meest echte zijn. Wees gerust: er kleeft geen bloed aan.
(Ik heb nu al gaten in mijn rechterkous.)
De voorzitter-oogarts is alom bekend om zijn deskundigheid inzake middeleeuwse wapensystemen en “historische kritiek” (bronnenonderzoek). Is daarom als afgezant speciaal naar Londen afgereisd, – alhoewel soms iets wordt gekocht op basis van een foto.)
In maart al hebben we ons bij dezelfde Peter Finer uit Londen een zwaard aangeschaft. Zowat alles over 1302 vind je tegenwoordig overzee. BROCANTE.
Was onze voorzitter daar ook al in die maand? Vraagprijs: 34.000 min 20 procent. In april kochten we bij Ignace Van Canneyt voor 2.000 euro niet minder dan 14 pijlpunten. Waar heeft hij die plots nu gevonden? (Dit Kortrijkse antikwariaat is goed bekend en gekend bij de intieme Vrienden van het Museum.).
Niemand zal ontkennen dat Marthe en Cécile De Spiegeleire meer recent een rol hebben gespeeld in het Kortrijkse kunst- of cultuurleven. Niettemin werd in mei beslist om geen enkel persoonlijk document van die meiden te kopen. Ook geen schilderijen en beeldjes, laat staan een boekentas.
In april is er iemand van het bestuur via ene Piet Swimberghe op het spoor gekomen van een paraplubak.
Heel interessant want er is met de hand nog wel een signatuur aangebracht “Laigneil, Courtrai, Belguim” (sic). Alsook een jaartal: 1900! Maar de vraagprijs was te duur: 2.000 euro. Niet aangekocht.
Maar in de maand mei dan weer wél. De vraagprijs was verlaagd naar 1.250 euro, maar daar moet dan wel BTW op betaald worden.
De meest primaire les voor een beginnende historicus bij het beoordelen van de echtheid en authenticiteit van een paraplubak is: kijk nooit eerst naar een datum of signatuur. Doe dit pas achteraf, na uw meningsvorming.
Soms wordt een stuk geweigerd omdat de Raad van Bestuur vindt dat het aan de verkoper is om een prijs te bepalen. Zo werden de onderhandelingen om zacht Doorniks porselein te kopen ooit afgesloten. Maar voor die boekentas bijv. heeft men blijkbaar zelf een bod gedaan.
Eigenlijk wordt heel het aankoopbeleid gevoerd door enkele personen: de voorzitter en bepaalde vrienden van het museum.
En hun kennissen. Dat kunnen ook antiquairs zijn die op voorhand al min of meer weten wat bij de museumvrienden eventueel kan belangstelling opwekken.
En al die gasten hebben zo hun kleine obsessies inzake het verzamelen van potten en pannen en pollepels.
Toeval kan ook een rol spelen. Iemand van de vrienden gaat op reis in Frankrijk en botst daar alweer op een kruik met één in plaats van twee oren, en hupsakee: gekocht. De Raad van Bestuur keurt dat dan achteraf wel goed.
Onze Stedelijke Musea weten niet meer waar alles onder te brengen (de depot!) en de inventarisatie lijdt daaronder.
En dan moet je volgens het decreet nog alltijd wetenschappellijk onderzoek doen.
De voorzitter en de vrienden zijn verwoede verzamelaars, op ons kosten. Ze jeunen zich daarin. Het is hun lust en leven. Zij gaan wel heel onwennig om met hedendaagse (beeldende) kunsten. Ook al is het hedendaags porselein. Voorlopig (?) heeft men beslist om daar geen verzamelingen van aan te leggen.
Mogen we hopen dat die afwachtende houding mede is aangenomen in het licht van het nakende rapport (audit) over de musea?
De criteria voor de collectievorming moeten volgend jaar nu toch eens duidelijk geëxpliciteerd.
Met de nieuwe schepen van cultuur (de burgemeester) én een nieuw bestuur kan dit lukken.
En zo eindigt dit stuk alweer optimistisch.
P.S.
Ik ben lid van de Algemene Vergaderingen van de Musea.
Na maandenlang – jarenlang – gezeur heeft men mij eindelijk de verslagen van de Raden van Bestuur opgestuurd. Voor dit jaar 2006 dan toch. Met dank aan schepen Stefaan Bral, die daar bij de conservatrices ook meerdere malen heeft op aangedrongen. Uiteindelijk kort geleden zelfs: geëist. Vandaar dit stukje.
Maar waar is die Oxfordkist nu toch gebleven?