Een machiavellist vraagt om vergiffenis, nog voor een tweede feit (2)

In zijn excuus-brief ” van 3 juni, gericht aan alle West-Vlamingen, drukt Vincent Van Quickenborne, VLD-lijsttrekker voor de Kamer, ook nog zijn spijt uit over wat is voorgevallen tijdens zijn uit de hand gelopen verjaardagsfeest op 15 augustus vorig jaar. Zijn PIPIGATE. Drie van zijn (zichtbaar dronken) gasten plasten toen tegen een lege politiecombi die in zijn straat geparkeerd stond als afschrikkingsmiddel na een verijdelde poging tot ontvoering van de minister.
In die bewuste publieke brief laat Quickie nog weten dat hij dat gebeuren pas 10 dagen later kon vernemen van een journalist en daarbij zeer “geshockeerd” was. Dat hij nog steeds boos is op de daders en dat een van hen een goede vriend was waar hij uiteraard sindsdien niet meer mee heeft gesproken.
In de rand van die brief meldt Quickie nog in een video op de ‘social media’ dat hij “daar niet bij was” en dat de journalisten (meervoud) die dat wél beweerden daarbij werden “veroordeeld” door de Raad voor de Journalistiek.
Over beide uitlatingen van VVQ willen we als kortrijkwatcher toch even ons licht laten schijnen.
Maar niet zonder daarbij eerst even te verwijzen naar een bijpassende opmerking van Machiavelli , toch de ‘maître à penser’ van de politieker Van Quickenborne. In zijn werk “De vorst” merkt de politicoloog van die tijd alweer zeer gevat op hoe men een “vorst” (een heerser, desnoods een burgemeester) kan leren kennen.
Citaat: “De eerste gissing die men kan maken omtrent het karakter van een vorst: kijken naar de mensen die hij om zich heeft”.

Nu eerst iets over die zogenaamde “veroordeling” van journalisten (meervoud) met hun ‘valse insinuatie’ dat Van Quickenborne het plasincident heeft gezien of er minstens van op de hoogte zou zijn geweest. Dat stond te lezen in een artikel van 23 augustus 2023 in Het Nieuwsblad. Via een mail van 25 augustus diende VVQ daar tegen klacht in bij de Raad van Journalistiek. En uitspraak kwam er pas op 18 april van dit jaar. Er kwam in die tussenperiode nogal wat briefwisseling bij te pas en op 22 februari 2024 zelfs een hoorzitting (middels een videoconferentie) bijgewoond door Q zelf en één journalist (Dirk Coosemans), een vertegenwoordiger (redactiemanager) van het Mediahuis, en een coördinator van de justitiecel.
Over dit alles is op Tinternet een uitgebreid verslag verschenen dat natuurlijk door geen mogelijke kiezer van VVQ is gelezen en achteraf door geen enkele gazet is weergeven. Ook niet door Peter Lanssens van Het Laatste Nieuws, vriend van Quickie en aanwezig op het feest.
Vooreerst is het van uiterst groot belang te weten dat de Raad voor Journalistiek zéér uitdrukkelijk stelt dat men “niet kan uitmaken of klager (VVQ) de plasincidenten aanschouwd heeft, of ervan op de hoogte was of helemaal van niets wist.” Verder: “de Raad kan daar geen uitspraak over doen“.
Is die journalist (enkelvoud) dan “veroordeeld”?
De Raad voor Journalistiek zegt in dit verband dat de journalist in kwestie onvoldoende aannemelijk maakt dat hij extra kritisch heeft omgesprongen met zijn bronnen. En daarbij hun verklaringen als zou VVQ het tafereel “aanschouwd hebben” onvoldoende omzichtig en correct heeft weergegeven. Dat diezelfde journalist later zijn artikel heeft aangepast door te zeggen dat VVQ “op de hoogt zou zijn geweest” had hij expliciet moeten vermelden. Ten slotte heeft de journalist niet duidelijk gemaakt of hij aan klager heeft gevraagd of hij het plasincident heeft wel heeft ‘aanschouwt’.
Met andere woorden: zijn aanpak van het gebeuren strookt niet met de artikels 1, 2, 6 en 20 van de Code voor Journalistiek. Dat noemt Q een “veroordeling”. Nu ja.
We blijven zitten met een aantal raadselachtige vragen die nog altijd niet zijn beantwoord.
Tot straks.